
Zeeman tot in de kerk
Je kunt het je vandaag de dag nog nauwelijks voorstellen dat
dorpen zoals Landsmeer, Ilpendam, Schellingwoude, Jisp, De
Rijp en Oostzaan belangrijke zeevarende gemeenschappen waren.
En daarbij verdiende men het geld met de walvis- en
haringvangst, met de handelsvaart op de Oostzee en een
enkeling met de kaapvaart. Maar het belang van de scheepvaart
in de zeventiende en achttiende eeuw kunnen we tegenwoordig
nog steeds zien in een aantal kerken. Zo hangen er in de
kerken van Oostzaan, Jisp en Wormer grote scheepsmodellen.
Pronkschepen
In de Grote Kerk in Oostzaan hangen twee grote scheepsmodellen
met behulp van lange stangen aan het plafond. Eén met 28 en
één met 46 kanonnen. En daar hangen ze al lange tijd, want
in 1796 vermeldt Van Ollefen al de aanwezigheid van de
schepen. Daarbij wordt het verhaal verteld dat de scheepjes te
denken hebbe aan den beroemden Piet Hein. Maar Van Ollefen
heeft, terecht, weinig vertrouwen in dit verhaal. Wat de
werkelijke achtergronden van de scheepjes is, is nog steeds
niet bekend. Toch hangen er in de Nederlandse kerken nog
steeds 66 pronkscheepjes, bijna allemaal in protestantse
kerken. Alleen in Volendam hangt een model van een botter in
een katholieke kerk. Een reden voor de scheepjes zouden de
scheepsgilden kunnen zijn, die op deze manier hun
schipperskapel markeerden. Maar het kan ook gewoon verfraaiing
zijn, aangeboden door kerkgangers die hun geld in scheepvaart
hadden verdiend. Op dit moment hangen er in de Zaanstreek nog
zeven pronkschepen in een kerk: in Oostzaan, Jisp, Koog aan de
Zaan, Krommenie, Krommeniedijk en Wormer. Vroeger moet dat
aantal echter veel groter zijn geweest. Soms breken de stangen
waaraan de scheepjes hangen en vallen ze in duizenden stukjes
op de kerkvloer uiteen. Dat gebeurde onder andere in 1935 met
het scheepsmodel in Jisp. In 1948 schonk de toenmalige dominee
Stratingh een nieuw scheepje zodat de kerk sinds die tijd weer
de scheepshistorie van het dorp uitstraalt.
014
Scheepje in de kerk te Oostzaan foto Rob Veenman
Zeevaart
In de zeventiende eeuw verdienden vele dorps- en streekgenoten
van ons hun brood in de zeevaart, van lichtmatroos tot
commandeur en reder. En daarbij kon men een hoop geld
verdienen. Vooral de scheepvaart naar de Oostzee is in die
tijd goed gedocumenteerd omdat men bij de Sont, de doorvaart
tussen Denemarken en Zweden, tol moest betalen. Zo werd
precies bijgehouden welke schepen de tol passeerden en waar
deze schepen vandaan kwamen. In de periode van 1617 tot 1626
passeerden 363 schippers uit Zaandam de Sont, 343 uit Ransdorp,
295 uit Schellingwoude en Buiksloot en 56 uit Oostzaan.
Landsmeer komt in dit rijtje nauwelijks voor, maar toch was de
scheepvaart in dit dorp zo belangrijk dat er in 1635 een beurs
voor zeevarenden werd opgericht. In Oostzaan was, naast de
Oostzeevaart, vooral de walvisvaart belangrijk. In het zuiden
van het dorp stonden dan ook de traankokerijen waar de
walvissen verder verwerkt werden. Het was een plek ver weg uit
het centrum van het dorp omdat de stank van de kokerijen
verschrikkelijk was. Nu staan er woningen (H. Soeteboomstraat
e.o.) en is dat deel van Oostzaan overgedragen aan Amsterdam.
(Bron o.a.: Scheepsmodellen in kerken, door Jan Aafjes. Zaans
Erfgoed, april 2003).
Deze rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams
Nieuwsblad en Zaanstreek op Zondag en wordt verzorgd door Rob
Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl
en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen,
meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van
harte welkom.
|