Amsterdamse branie, Oostzaanse melk (1)
Nog steeds wordt een groot deel van de Amsterdamse jeugd
grootgebracht met melk, de witte motor. Daarin is al
eeuwenlang geen verandering gekomen. Maar de melkvoorziening
van de hoofdstad is in de laatste vijftig jaar wel enorm veel
veranderd. Terwijl we nu de pakken melk bij de supermarkt
halen en in de koelkast bewaren, zo haalden onze voorvaderen
de melk direct bij de leverancier: de boer. Daarnaast waren er
veel veehouders die de melk die zij ’s ochtends molken,
daarna direct uitleverden bij hun klanten: de melkboeren.
Stadsboeren
In de tijd dat Nederland nog een geheel agrarische gemeenschap
was, was de melkvoorziening simpel. Iedereen had wel een
veehoudersbedrijf in de buurt en je hoefde met je melkkan maar
een paar honderd meter te lopen om de melk te kunnen
aanschaffen. Ook toen de steden wat groter begonnen te worden,
werkte dat systeem nog prima dankzij het bestaan van
‘stadsboeren’. Door de boerenbedrijven naar de klant toe
te brengen, kon men nog steeds op een gemakkelijke manier aan
melk komen. Maar de steden werden groter en groter en de geur
van welriekende koeienmest was niet langer welkom binnen de
Amsterdamse grachtengordel met z’n dure koopmanshuizen. De
stadsboeren verdwenen dan ook langzamerhand uit het centrum,
waarbij de melkvoorziening werd overgenomen door boeren in het
veenweidegebied rondom Amsterdam. Zo kon de stadse jeugd met
melk opgroeien tot luidruchtige branieschoppers, dankzij de
hardwerkende ‘boeren’ op het platteland. Zij mogen hen er
dankbaar voor zijn.
Melkrijder Cees van Prooijen voor de melkfabriek Schaft (foto Gonda van
Prooijen)
De melk uit Oostzaan en een deel van Waterland werd direct in
Amsterdam verkocht. Door de ligging van Oostzaan kon dit dorp
zo een belangrijke rol spelen bij de melkvoorziening van de
hoofdstad. Maar daarover een andere keer meer. Veel boeren
liepen ’s ochtends na het melken met hun melkbussen naar
Amsterdam en dan werd de melk langs de deuren uitgevent. Op de
foto staat de vrachtwagen van Cees van Prooijen voor de
melkfabriek Schaft in Oostzaan. In het begin van de twintigste
eeuw komt de fabrieksmatige melkverwerking op gang.
Melkfabriek Schaft koopt de melk bij de boeren op, verwerkt
het en levert het weer af in Amsterdam. Dan komen ook de
melkslijters op: de tussenhandel tussen fabriek en consument.
Cees en zijn zoons Cor en Ary van Prooijen werken als
melkrijders voor de fabriek. ’s Ochtends en ’s avonds
halen zij de melk op bij de boeren en overdag wordt de melk
naar Amsterdam gebracht. In de Warmoesstraat, vlakbij het
politiebureau, had de melkfabriek een eigen koelhuis. Het
gebeurde regelmatig dat een agent binnen kwam lopen met de
vraag naar een flesje slagroom, bijvoorbeeld als er een
feestje te vieren was. Ary van Prooijen gaf dan gul een flesje
weg en dat leverde vele voordelen op. Op het kruispunt voor
het Victoriahotel, bij het Centraal Station, regelde in die
tijd een politieagent het verkeer met een klapbord. Een groen
bord betekende doorrijden en bij een rood bord moest je
stoppen. Maar als Van Prooijen met zijn melkwagen kwam
aanrijden, zag hij opvallend veel een groen bord verschijnen
en kon hij ongehinderd doorrijden. Toch moest hij af en toe
bij de politieagent stoppen, niet omdat het bord rood aangaf
maar omdat de agent een leeg roomflesje moest teruggeven.
(bron: De Jol, het tijdschrift van de Oudheidkamer Oostzaan).
Deze rubriek wordt verzorgd door Rob Veenman van de
Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via rveenman@vpcconsult.nl
en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen,
meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van
harte welkom. De verhalen zijn eerder gepubliceerd in het
Noord-Amsterdams Nieuwsblad en Zaanstreek op Zondag.
©2003 Rob Veenman
|