Mokumers, galgenzagers en doppenhokkers
Vroeger hadden de inwoners van iedere stad of dorp wel een bijnaam, vaak gerelateerd aan de werkzaamheden in de streek. Zaandammers worden galgenzagers genoemd, hoogstwaarschijnlijk omdat in vroeger jaren vele houtzaagmolens er hun werk deden. En Amsterdammers zijn en blijven Mokumers, een woord dat afkomstig is van het Jiddische woord Mokum dat plaats of stad betekent. Korte tijd geleden meldde iemand zich bij de Oudheidkamer Oostzaan met de vraag of wij de bijnaam ‘doppenhokker’ als scheldnaam voor Oostzaners kenden. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de meesten van ons er nog nooit van hadden gehoord. Een zoektocht was dan ook het gevolg.
Pelmolens
In de Zaanstreek hebben meer dan honderd pelmolens gestaan. In eerste instantie pelden zij de gerst tot gort en later werd er rijstkorrels van hun doppen ontdaan. Bij dat pellen werden de gerstkorrels langs een blikken plaat met uitsteeksels gehaald, waardoor het buitenste laagje werd verwijderd. Het eerste afpelstel van de gerst, grotendeels doppen, werd in de waaierij uitgewaaid en kwam in het doppenhok terecht. Dit afval, het relmeel, was een minderwaardig veevoer omdat er veel verontreinigingen in zaten. Na de tweede keer pellen ontstond pelmeel, een uitstekend veevoer. En na de derde keer pellen ontstonden twee producten: het ronde of parelgort in korrelvorm en het parelmeel dat ook voor menselijke consumptie geschikt is. De doppenhokken van de pelmolens waren dan ook gevuld met afval dat als veevoer werd gebruikt. En ongetwijfeld zullen die doppenhokken vaak door Oostzaners leeggehaald zijn. Dat zou de bijnaam ‘doppenhokker’ voor Oostzaners goed kunnen verklaren.
0516 Pelmolen De Peereboom in 1850 verbrand
Wintermelkers
De meeste Amsterdammers waren in de achttiende en negentiende eeuw voor hun eten afhankelijk van de tuinders en boeren rondom de stad. In Waterland en Zaanstreek leverden de meeste boeren hun melk in Amsterdam af. De veehouders in Oostzaan hadden daarbij gekozen voor een slimme aanpak: zij waren wintermelkers omdat de prijs van melk in de winter veel hoger was dan in de zomer. De boeren die hun melk vooral in de zomer afleverden, gaven hun koeien vooral vers gras te eten. Voor de Oostzaanse wintermelkers was dat onmogelijk. Zij voedden hun beesten vooral met hooi en met krachtvoer, afval afkomstig van de Zaanse molens: lijnoliekoeken afkomstig van de oliemolens, zemelen afkomstig van de stijfselmakerijen en relmeel, afkomstig uit het doppenhok van de pelmolens.
Informatie
Tot nu hebben we één persoon gevonden die het woord ‘doppenhokker’ kent. Zijn grootvader vertelde dat er vroeger veel gerstafval bij de molens met schuiten werd opgehaald en dat dit later aan de beesten werd gevoerd. Dit gerstafval bevatte veel doppen. Ook kon deze bron melden dat Oostzaners vroeger wel eens voor ‘doppenhokkers’ werden uitgescholden. Maar één bron is ‘geen’ bron. Daarom zijn we op zoek naar mensen uit Amsterdam-Noord, Waterland en de Zaanstreek die ons meer kunnen vertellen over dit scheldwoord. Wij stellen uw bijdrage per post of per e-mail bijzonder op prijs. Zo kunnen we historisch verantwoord schelden. Want scheld- en bijnamen zijn van alle tijd.
Deze tweewekelijkse rubriek wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.