HerinneRing 05559 – 13 maart 2006

Alweer een opa getraceerd

Krenten uit de pap noemen we dit. Je zou toch haast vermoeden: “Dit wordt niks”, maar niet geschoten, altijd mis. In de HerinneRing 03034 – 26 november 2005 plaatsten we een foto uit het begin van de vorige eeuw blij als we waren dat we voor iemand een afbeelding van haar overopa hadden gevonden.
Pech schijnt altijd in drieën te komen, zou geluk dan bij tweevoud horen? Op dezelfde afbeelding stond nog een, niet bij volledige naam genoemde, opa: NN Gedeking. We schrijven wat we weten of te horen krijgen en daar sluipt wel eens een foutje in, onvermijdelijk want de informatie is soms meer dan honderd jaar oud.
NN blijkt dus voor Jan te staan en zijn achternaam is Gediking, dat werd ons vanuit het toch niet naast de deur liggende Friesland gemeld door zijn kleindochter.
Jan Gediking had een rijwielhandel in Oostzaan en was jarenlang machinist op de Oostzaner boot. Ook was hij secretaris van het fanfarecorps “Concordia” en tot zijn overlijden in 1940 erelid. Nou, zulke informatie helpt, want dan hebben we weer wat extra aanwijzingen om hem op te sporen in ons inmiddels rijke archief. Jan zit in de cirkel prominent aanwezig te wezen naast burgemeester Teer.
(Met een klik op de foto krijgt u een groter exemplaar)

Historisch Bekeken (52-2) – 12/3/2006

Ganzenveren en kroontjespennen
(vervolg van gister)

Ganzenveren
De stalen pen is pas in de negentiende eeuw uitgevonden en voor die tijd werd er vooral geschreven met de ganzenveer. Daarvoor, tot de zestiende eeuw, was de rietpen hier te lande het meest gebruikte schrijfgerei. Maar in die tijd werd er nog nauwelijks geschreven, deels omdat de meeste mensen nog niet schrijven konden en deels omdat papier en ander schrijfmateriaal nog nauwelijks voor handen was.

Een fragment van de
Grafbrief van Claes Compaen

Met hamer en beitel kon de timmerman zijn merktekens in het hout aanbrengen. Lezen en schrijven was vooral voor een kleine elite. Het gewone volk werd geïnformeerd door fraaie uithangborden, omroepers en verhalenvertellers. De herberg “Het Witte Hert” was dan ook herkenbaar aan het bord waarop een witte hinde zichtbaar was en de brouwerij “De Oranjeboom” werd zichtbaar gemaakt door een tekening van oranjekleurig struikgewas.
De huidige computerschermen worden tegenwoordig overspoeld door icoontjes, kleine afbeeldingen die het betreffende programma vertegenwoordigen. Zo gaan we weer terug in de tijd. Wij moesten vroeger leren schrijven met de kroontjespen en de vulpen en ballpoint waren daarbij uit den boze. Dergelijk modern schrijfgerei zou alleen maar je handschrift verpesten. Nu lijkt het wel alsof velen niet meer een leesbare tekst met de hand kunnen produceren. Schrijven doe je tegenwoordig met een toetsenbord en informatieoverdracht vindt plaats via icoontjes, moderne uithangborden. Zo schreidt de tijd voort en gaan we gelijktijdig weer in de tijd terug. Terug naar de tijd van plaatjes en stadsomroepers. Alleen hebben we de stadsomroepers vervangen door beeldschermen in onze woonkamers en luidsprekers in onze auto’s.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

Historisch Bekeken (52-1) – 11/3/2006

Ganzenveren en kroontjespennen

Zoals in deze moderne tijd betaamt, schrijf ik deze stukjes op de computer. Maar kun je dat nog schrijven noemen en is typen niet een beter woord? De ganzenveer, de kroontjespen en zelfs de ballpoint wordt tegenwoordig vervangen door het toetsenbord. En het schrijven doe ik ook niet meer met mijn rechter hand, maar met m’n twee wijsvingers. Blind typen met tien vingers heb ik dan ook nooit geleerd, wel het schrijven met kroontjespen en het tekenen met de trekpen. Ook zo’n onding dat allang verdwenen is.

Een fragment van de Grafbrief van Claes Compaen

Schoolbanken
Zoals zo velen van mijn generatie heb ik mijn eerste schooljaren in de ouderwetse schoolbanken doorgebracht. Met z’n tweeën in een bank met een inktpot in het midden. En onder het schrijfblad kon je dan je eigen spullen opbrengen: schriften en boeken en natuurlijk je kroontjespennen en vooral je inktlap. Vooraf gaand aan het schooljaar maakten wij thuis altijd onze eigen inktlappen. Dat was helaas ook noodzakelijk want ik ben ook altijd een flinke sloddervos geweest. Veel van mijn schoolwerk was dan ook besmeurd met inktvlekken, strepen en doorhalingen. Mijn tante was handwerkjuf en zij had voldoende lappen en vooral een bijzondere schaar voor handen. Met die schaar kon je met een zigzag randje knippen zodat wij altijd voorzien waren van een fraaie inktlap. De inktpot in het midden van de schoolbank was voorzien van een schuifdekseltje, een absolute noodzaak want anders droogde de inkt al snel uit. De meester of juf had een grote fles met een speciaal tuutje van waaruit je inktpotje gevuld kon worden. In de hogere klassen mocht je dat zelf doen. (vervolg morgen)

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

HerinneRing o03250 – 10 maart 2006

Drijvend licht

“Wie wat bewaart, heeft wat” is een uitspraak binnen de familie. Waarschijnlijk ingegeven door een ietwat uit de hand gelopen tik om toch maar vooral niets weg te gooien. Mijn opa had dat, mijn vader ook en ik ben er zeker schuldig aan. Naast spullen behelst dat echter ook kennis en dat is niet weg voor slechtere momenten. Als je weet hoe iets werkt of gemaakt kan worden, kan dat zijn voordelen hebben.
Inmiddels zult u begrepen hebben dat we bij de oudheidkamer niet alleen foto’s en documenten, maar ook objecten bewaren. Ook die worden gefotografeerd en zo komen ze dan weer bij u, zoals deze afbeelding van zelf gemaakte “drijvertjes” uit de Tweede Wereldoorlog. Met zo’n drijvertje en wat olie maakte men dan weer een lichtpuntje in de donkere dagen van WO II, te vergelijken met onze tegenwoordige waxinelichtjes. Een poging die waarschijnlijk wel tot succes heeft geleid.
Naar aanleiding van het verhaaltje van gister hoorde ik ook over experimenten op zolder, waar “de jongens” niet gehinderd door enige grondige kennis aan het experimenteren waren geslagen met een agressief zuur en iets wat kon draaien en ook dat zou dan licht moeten kunnen opleveren. Helaas heeft dat alleen geleid tot een gat in het plafond, want ook voorzichtigheid was hen nog niet helemaal op het lijf geschreven.

HerinneRing o00024 – 09 maart 2006

De duistere oorlog

Ook gedurende de donkere dagen van de oorlog was er soms behoefte aan een lichtpuntje. Naar mate de oorlog vorderde in tijd en de schaarste meer en meer gevolgen ging hebben voor de bevolking in ons land werden de mensen in o.a. Oostzaan ook vindingrijker.
Elektriciteit werd spaarzamer en alternatieven werden bedacht.
Deze noodverlichting werd in de jaren 40-45 bedacht door een dorpsgenoot en bracht nog enig licht in deze duistere dagen.
Een andere veelgenoemde noodoplossing is zeker niet alleen voorbehouden aan Oostzaan, maar werd op veel groter schaal toegepast.
Bij menig gezin, maar ook in sommige bedrijfjes, was het niet ongebruikelijk om een gezinslid of zelfs een klant een tijdje op het zadel van een fiets neer te zetten en vervolgens een aardig eindje te peddelen met als enig doel om met behulp van de dynamo voor een bundeltje licht te zorgen.
Maar zelfs deze alternatieve lichtjes waren voldoende reden om toch voorzichtig te zijn. Wie zich geen rekenschap van gaf dat het geringste spoortje licht, dat naar buiten scheen, redenen waren voor zware straffen door de bezetter, kon zichzelf en zijn gezin toch in enorme problemen brengen.
Wie niet fietste, zat in het donker en wie niet voor verduistering zorgde, zat nog veel donkerder.

HerinneRing 060308 – 08 maart 2006

Wandberen en andere beezies

Wanneer men alles goed schoonhoudt, de dekens op tijd lucht en de lakens wast, dan hoeft men geen angst te hebben voor ongedierte in de bedstee. Helaas was deze goede gewoonte niet overal ingeburgerd en uit een relaas van vroeger jaren kwam ik te weten dat tijdens een logeerpartij in Amsterdam hier het een en ander mis was gegaan:
Nadat ze te warskip was geweest en weer thuis kwam, zei ze tegen haar moeder: “Der liepen allemaal beezies op de dekens”. Haar moeder erop af en pas nadat ze een schoon laken op het bed had gelegd en de wandberen zich lieten vallen, wilde de familie het geloven.

Wandberen: wandluizen of bedwants die in de naden tussen de planken leven en van menselijk bloed leven. Gezeten tegen de zolder van de bedstee laten zij zich vallen wanneer er vanaf het bed warmte wordt gestraald. Dit laatste kan van een mens zijn of een warmtestralen weerkaatsend wit laken.

Voor wie het idee mocht hebben dat dit niet meer van deze tijd is, verwijs ik naar de website van de GGD in Amsterdam: http://www.ggd.amsterdam.nl/
Wandluizen, ook wel bedwantsen genoemd, zijn insecten die regelmatig worden aangetroffen op plaatsen waar mensen slapen. In het bijzonder hotels en pensions lopen door de snel wisselende gastbezetting een verhoogd risico dit ongedierte in huis te krijgen.
Deze insecten moeten worden bestreden omdat zij door hun steken flinke huidirritaties kunnen veroorzaken en daarnaast een rol kunnen spelen bij het overbrengen van ziekten.

HerinneRing 060307- 07 maart 2006

Kom uit de bedstee

Vroeger werd geslapen in een bedstee. Deze was korter dan ons tegenwoordige bed: men sliep in een zittende houding tegen een stapel kussens. Met een koord boven het bed kon de ontwaakte slaper zich overeind trekken, daar is ongetwijfeld een Oostzaans woord voor, maar ik ken het niet. Een van de voordelen van een bedstede was dat hij in de woonkamer kon worden ingebouwd, terwijl hij overdag door de afgesloten deuren toch onzichtbaar was.
Een aparte slaapkamer was daardoor overbodig. Een ander voordeel was dat een bedstee in de winter, doordat het een vrij kleine ruimte was (de kast was niet groter dan het bed zelf), door de lichaamswarmte van de slapers makkelijk opgewarmd kon worden. Hierdoor hoefde er niet gestookt te worden om toch redelijk geriefelijk te kunnen slapen.
Het was voor de meeste Oostzaners een hele omschakeling om de bedstee te verruilen voor een slaapkamer met een echt los staand bed. De woningbouwvereniging had er in ieder geval nog heel wat moeite mee om de huizen zonder bedstee aan de man te brengen. Ten einde raad besloot met de woningen inclusief een ledikant te gaan verhuren, een opmerkelijke vondst.

HerinneRing 05992 – 06 maart 2006

De bomen spreken ….

…. en de lezers ook. Opnieuw werd er in een reactie op de afbeelding van gisteren een mailtje gestuurd. Deze keer om duidelijk te maken dat we het wat dat betreft niet zo ver en ook niet zo lang geleden nog kunnen terug vinden in ons eigen dorp.
Er zal een tijdsverschil van ongeveer honderd jaar liggen tussen het schilderij van gister en de kleurenfoto van vandaag. In de zestiger jaren van de vorige eeuw werd dus ook in de Haal te Oostzaan dit kunstje nog toegepast om een botsing in de tuin bij nacht en ontij te vermijden. Bomen zijn hard, sommigen willen ze omhelzen, anderen zien er meer in er alles aan te doen om ze te vermijden.