Historisch Bekeken (40) -14/10/2005

Eten wat de pot schaft

Met de feestdagen eten we kerstkalkoen, haas, kaapse bes, ananas en andere feestgerechten. Daarna kunnen we weer eten wat de pot schaft. Die pot is de afgelopen tijden wel fors veranderd, evenals de manier waarop we ons eten nuttigen. In mijn jeugd aten we, zoals de meeste mensen, tussen de middag altijd warm. Mijn vader werkte nog gewoon in de buurt en kwam tussen de middag altijd op de fiets naar huis. Echt gevarieerd eten kwam er niet op tafel: pap, aardappelen met groente en zelfgemaakte pudding toe. Alleen op zondag. maandag en woensdag stond er vlees op tafel, bijna standaard sudderlappen. En inderdaad gesneden en verdeeld door mijn vader. Het vlees was zijn terrein.

Groente
Vertel mij wat u vanavond eet en ik weet van welke generatie u bent. Als mij de vraag gesteld wordt, dan luidt mijn antwoord meestal: een gebakken sliptong, lamskoteletten of een lekkere biefstuk. Kortom, mijn interesse gaat vooral uit naar het vlees of de vis. Maar veel mensen van een iets oudere generatie hebben het over de bloemkool, spruitjes, snijbonen of sla als hen naar de gerechten op het menu word gevraagd. Vroeger was vlees tenslotte een uitzondering, terwijl het tegenwoordig een uitzondering is als je geen vlees of vis eet. Mijn vader haalde altijd op zaterdagmiddag, als hij uit zijn werk kwam (de vijfdaagse werkweek was nog niet ingevoerd) het vlees bij de slager. En dat vlees werd dan zaterdagavond klaargemaakt: aanbraden in de margarine en dan urenlang sudderen op een laag pitje. Op zondag konden we dan genieten van een klein stukje draadjesvlees. Heerlijk was dat. En op maandag werden de restjes van het vlees genuttigd. Woensdag was, ook bij ons, gehaktdag. Een bal gehakt, of later heel modern en luxueus een slavink, vulden dan onze magen. Een enkele keer aten we op zondag vis: paling of kabeljauw. Die werd dan op zondagochtend vers bij de visboer opgehaald. Dat was noodzakelijk omdat de hedendaagse koelkast nog afwezig was.

040 Keulse potten in museum Grietje Tump
Foto Rob Veenman

Verdwenen
Tegenwoordig zijn er een aantal kwekers die zich richten op ‘vergeten groenten’. Vergeleken met een paar eeuwen geleden zijn er inderdaad vele groenten vergeten of zelfs geheel verdwenen. Maar ook groenten uit mijn jeugd zijn grotendeels uit beeld verdwenen. Voor de goede orde heb ik het kookboek van mijn moeder, het Kookboek van de Amsterdamsche Huishoudschool, samengesteld door mejuffrouw C.J. Wannee en voor de eerste maal uitgegeven in 1910, erop nageslagen. Knolselderij, kievitsbonen, koolrapen, raapstelen, schorseneren en kapucijners heb ik al jarenlang niet meer gegeten. Van de koolrapen en de kapucijners vind ik dat absoluut niet erg. Helaas aten we geregeld kapucijners met uitgebakken spekjes en piccalilly. De spekjes waren nog wel lekker, maar die grote, bruine melige bonen hebben mij nooit kunnen bekoren. En zeker als ze koud waren, kon ik ze nauwelijks door mijn keel krijgen. We mochten pas van tafel als we ons bord hadden leeggegeten en tegen die tijd waren die meelballen vaak heel koud geworden. Schorseneren, de armelui’s asperges, en knolselderij zijn gelukkig erg lekker en in beperkte mate nog te verkrijgen.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

Stationsstraat 13 – 29/09/2005

dd 11 oktober

De meest aannemelijke schrijver van een kranteartikel over de Stationsstraat heeft het niet gemaakt en kende het verder ook niet.
Verder is hem ook niets bekend van een tolhuisje in deze straat. Voor zover we nu hebben kunnen nagaan is dit huisje als gewoon woonhuis gebouwd en gebruikt.
Tot zover, onze bronnen zijn nu uitgeput.

dd 29 september
Voor zover wij hebben kunnen nagaan is dit huisje nooit een tolhuisje geweest.
We blijven nog even door speuren naar nadere gegevens, want ook van een krantenartikel mbt dit pandje is ons niets bekend.
Als dat wel bestaat, moet het toch te vinden zijn. We roepen onze lezers op om ons daarbij te helpen.

dd 15 september
Onlangs bereikte ons, enigszins via een omweg, dit berichtje:
>>
Geachte heer,
Iedere keer als wij door de Stationsstraat van Oostzaan fietsen op weg naar het Twiske, valt ons tussen alle modernere huizen één oude woning op. Deze lijkt op een voormalig tolhuis en wij vroegen ons af of dit zo is en of er nog historische foto’s bestaan waarop deze woning staat afgebeeld.
Ik weet niet of wij met deze vraag bij u moeten zijn. Zo niet, kunt u ons wellicht verwijzen naar het juiste adres hiervoor?
Bvb. hartelijk dank.
We vermoeden dat u dit huisje bedoelt:

Stationsstraat 13
te Oostzaan

Als dat zo is, en alleen de vraagsteller kan dat bevestigen, is de volgende stap dat we op zoek gaan naar oude foto’s en eventuele gegevens met betrekking tot dit huisje.
We wachten in spanning af of we tot de juiste keuze zijn gekomen.
Tevens hopen we dat deze uitleg ertoe leidt dat toekomstige vragen worden voorzien van een huisnummer, zodat we op zeker met het juiste pand aan het onderzoeken slaan.
In dit geval is de eerste stap gezet in een veronderstelling, uw antwoord zal uitsluitsel moeten geven.
Zodra het binnen is, komen we vanzelf aan de volgende stap toe.

Het speurdersteam van de SOO

Juweeltjes – 6/10/2005

“Levende” geschiedenis?

De Oudheidkamer Oostzaan heeft zich ten doel gesteld om de historie van ons dorp zo veel mogelijk vast te leggen, te bewaren en door te geven aan de nieuwe generaties.
Zuks lukt natuurlijk alleen met de medewerking van vele dorpsgenoten die ons inzage geven in de fotoboeken die men in familiebezit heeft.
Soms worden de foto’s geschonken, maar ook met “alleen” een scan zijn wij al meer dan tevreden, het origineel blijft dan gewoon waar het thuishoort. Verbazingwekkend blijft elke keer weer het ijzeren geheugen dat veel oudere bewoners, 70-, 80- soms 90-jarigen ten toon spreiden. Feilloos benoemen ze gebouwen, locaties, gebeurtenissen en personen die op de foto’s voorkomen.

Uitermate belangrijk, want anders zou die informatie verloren gaan. Het is een pleidooi om het NU te doen. Elke dag later kan een dag te laat zijn. Soms is het al te laat en moeten we ons verlaten op wat bij of achterop de foto is geschreven.
foto M v Wageningen – Proper collectie © SOO
ALS er iets is bij geschreven, want dat is lang niet altijd het geval.
Bij bovenstaande foto hadden we het geluk dat de informatie nog aan ons kon worden doorgegeven.
Links op deze plaat uit de dertiger jaren zien we het eerste winkeltje van Albert Heijn (juist die), hij zelf had het al hogerop gezocht, maar zijn winkeltje was er nog en is nog jaren een Albert Heijn gebleven.
Inmiddels bevindt zich in dit pand een Italiaans restaurant annex ijssalon, maar dat gaat niet lang meer duren. Anno 2005 is dit pandje gedoemd te verdwijnen voor de totale renovatie van het centrum van Oostzaan. Rest ons nog slechts een replica op de Zaanse Schans, waar zijn winkeltje is nagebouwd. Gelukkig hebben we de foto’s nog.
Ook van de kinderen, die zo lijken te zijn weggelopen uit “Ons eerste leesboekje”, weten we de namen: Jaap Hulst, Corrie Vet en Klaas van Wageningen.

Deze leesboekjes van Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra bevatten illustraties van Jetses en zijn nog immer populair, want hele generaties zijn daar nog vertrouwd mee.

Op bovenstaande foto onderscheiden we tevens de weg naar Zaandam, toen nog Weerpad genaamd, inmiddels omgedoopt in Kerkstraat. Geheel rechts is het water, blijkbaar onlangs, verdwenen, het wegdek lijkt nog niet te zijn aangepast. In de verte zien we een ophaalbrug, die toendertijd in gebruik was voor doorvaart naar het noordelijk deel van het dorp.

Zou het niet eeuwig zonde zijn als deze foto en informatie voor Oostzaan verloren was gegaan?
En geloof me, zulke foto’s worden soms gewoon weggegooid omdat niemand er belang bij lijkt te hebben. Wij geven ze echter graag een plek en hopen dan maar dat u aan ons denkt als u een dergelijke foto onder ogen krijgt. Mocht u hem willen weggeven, dan zullen we er goed voor zorgen, maar ook een kopie is zeer welkom, als de plaat en informatie maar bewaard blijft.

Historisch Bekeken (39) -30/9/2005

Ach, die goede oude tijd

Iedere keer ben ik weer verbaasd over het aantal mensen die de rubriek lezen en die per post of e-mail reageren. Daardoor wordt het schrijven ervan ook steeds leuker. Natuurlijk staat de lokale geschiedenis sterk in de belangstelling. Historische boeken en tijdschriften behalen flinke oplagen en historische verenigingen kunnen vaak op een grote belangstelling rekenen. Maar we moeten natuurlijk wel uitkijken dat we het verleden niet ophemelen. Want vroeger was er ook veel ellende en armoede. Of zoals een lezeres mij enkele weken geleden schreef: ‘die goede oude tijd. Ik weet het niet’.

Levendig
Ik ben opgegroeid in een doodgewone, standaard straat in Zaandam. Toch kan ik wel een dik boek schrijven over de gebeurtenissen in ons kleine buurtje. De dronkaard die regelmatig langs waggelde, de dorpsgek die sigarettenpuikjes van straat opraapte, de man met tropenkolder die dacht dat hij bij Interpol werkte, de plaatselijke crimineel waar de politie met enige regelmaat op bezoek kwam, de kwakzalver die zijn pillen en zalfjes op de markt verkocht maar thuis door zijn vrouw met de deegroller achterna werd gezeten, de Hongaarse vluchteling die wel eens last had van agressieve buien en natuurlijk ook de straatfeesten met koninginnedag: koekhappen, zaklopen en waterdragen. Er gebeurde van alles in de straat en vooral op straat. De gemeenschap was nog echt een gemeenschap. Iedereen kende iedereen en als er iets aan de hand was, dan was ook iedereen paraat. Bij een brandje kwam iedereen kijken en werd er, waar nodig, de helpende hand geboden.

039 Brand in Oostzaan
Foto Collectie Oudheidkamer Oostzaan

Roddelen
De Britse psycholoog Robin Dunbar heeft een schitterend boek geschreven met als titel ‘Vlooien, roddelen en de ontwikkeling van de taal’. Bij apen is het vlooien vooral een sociale bezigheid. Op die manier wisselen apen contacten uit en bouwen ze aan een sociaal netwerk. Mensen vlooien via de taal, door te roddelen, door informatie, meningen en gevoelens uit te wisselen. En zo bouwen we aan sociale netwerken. Met ongeveer twaalf mensen kunnen we zo een intense band opbouwen, met maximaal 150 mensen onderhouden we sociale contacten en we kennen op enige afstand ongeveer twee tot drie duizend mensen van gezicht. Die getallen golden duizend jaar geleden, vijftig jaar geleden, maar ook nu nog in de huidige tijd. Honderd jaar geleden kwamen de meeste mensen nauwelijks buiten het dorp. Maar men kende wel iedereen. Tegenwoordig reizen we over de hele wereld en kijken we vele uren naar de televisie. Onze buren kennen we niet meer, maar vele televisiepersoonlijkheden beschouwen we als onze beste vrienden. En als onze vrienden André Hazes of Theo van Gogh overlijden, dan treuren we alsof we één van onze vrienden verloren hebben. Zo zijn we steeds meer een televisiemaatschappij geworden en onderhouden we onze sociale contacten via de beeldbuis. Als we weer terug willen naar die goede oude tijd met veel en sterke sociale contacten, dan zullen we de televisie moeten uitzetten en bijvoorbeeld actief worden binnen het verenigingsleven. In ieder geval kunnen de vele historische verenigingen uw inbreng uitstekend gebruiken.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

Historisch Bekeken (38) -17/9/2005

Oh Dennenboom. Wat zijn je takken wonderschoon

Kerst is voor veel mensen een moment van bezinning, maar misschien moet het in deze tijd meer een moment van integratie zijn. Want het kerstfeest zoals dat nu gevierd wordt, is een bijzondere mengelmoes uit het verleden: met christelijke en heidense invloeden, met Germaanse, Keltische en Scandinavische elementen, met Engelse en Amerikaanse invloeden en met een behoorlijke inbreng vanuit de commercie.

Kaarsjes
Vroeger werd bij ons op de lagere school, op de laatste dag voor de vakantie, altijd op de gebruikelijke westerse, christelijke manier kerst gevierd. Althans, dat dachten we. Dagenlang werden in de klas daarvoor de voorbereidingen getrokken. De mazzelkonten, of beter gezegd de lieverdjes van de juf, mochten de kerstboom in de hal van de school optuigen. Dat was nog vrij eenvoudig werk, want er werden alleen wat kerstballen en een piek in geplaatst en enkele echte kaarsjes. Maar die werden in verband met het brandgevaar nooit aangestoken. En er lagen ook absoluut geen pakjes onder die boom. Die gewoonte is pas veel later vanuit Groot-Brittannië en Amerika over komen waaien. Wel mocht iedere leerling een eigen kaarsenstandaard maken. Eerst kon je dan een ster uit een stuk karton knippen en die rood kleuren. Daarop werd een luciferdoosje, dat je zelf van huis meegenomen moest hebben, op de ster geplakt. In het doosje werd dan een gat gemaakt waarin je je kaarsje kon zetten. Een klein kaarsje van hooguit tien centimeter, want de grotere kaarsen waren gewoon te duur. Aan het eind van de dag werd het klaslokaal verduisterd, ging het licht uit en werden de kaarsjes aangestoken. In die mystieke sfeer las de juf dan een kerstverhaal voor. Dat moest wel snel, want de kaarsjes waren in ongeveer een halfuur uitgebrand.

038 Een witte kerst
Foto Collectie fam. Keizer-Hartog

Heidens
Kaarsen en zeker niet de uitbundige feestverlichting van tegenwoordig horen helemaal niet bij het kerstverhaal. Binnen de natuurgodsdiensten en in veel oude culturen werd vroeger vaak het midwinterfeest gevierd met veel licht om de duisternis te verdrijven. En de kerstboom met zijn groenblijvende takken stond (en staat) symbool voor het leven, zoals dat ook in de wintermaanden doorging. Tot voor de Tweede Wereldoorlog was de kerstboom dan ook taboe in veel katholieke en orthodox-protestantse gezinnen. De glimmende kerstballen die in de boom werden gehangen, moesten vooral de boze geesten wegjagen. In de laatste decennia is de invloed van de commercie steeds sterker geworden. Zo is de kerstkaart bedacht door de Britse zakenman Henry Cole, eerst voor eigen gebruik en daarna om er grof geld aan te verdienen. En de kerstman met zijn witte baard, rode kleding, rendieren en een arrenslee is ooit bedacht door het reclamebureau van Cola Cola. Veel van die hedendaagse kerstgewoonten zijn in de loop van tijd als vanzelfsprekend in onze westerse cultuur opgenomen. Soms gebeurt dat als gevolg van een domme fout. Zo zingen we nog steeds over de takken van de dennenboom, maar onze kerstboom is in werkelijkheid een sparrenboom. Een spar heet in het Duits Tannenbaum en het lied is dan ook oorspronkelijk in 1824 geschreven door J.A.Z. Zarnack en E. Anschütz. Een slordige vertaler zorgt nu na 180 jaar nog steeds voor veel verwarring. Niets is wat het werkelijk lijkt. Niets lijkt op wat het werkelijk is.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

Historisch Bekeken (37) -10/9/2005

Louw, louw, trek aan het touw

Het “Louw Louw”-lied werd vroeger veel in de regio ter gelegenheid van de kermis gezongen. Louw, louw. Trek an ’t touw. Over een week is ’t kerremis. Spaar je centjes in je broek. Koop je een lekkere oliekoek. De kinderen namen dan een koetouw (een touw waarmee een koe vastgezet werd) mee, bonden alle touwen aan elkaar, hielden het lange touw vast en liepen zo zingend door het dorp. In verschillende dorpen zullen ongetwijfeld verschillende versies van het lied gezongen zijn. Op zich is het leuk die verschillen eens in kaart te brengen. Als u dan ook een andere versie van het lied kent of iets kunt vertellen over het gebruik rondom het lied of over de achtergrond ervan, dan zou ik (en anderen) dat graag van u vernemen.
Over het “Louw louw”-lied en over de kermis in Oostzaan kunt u overigens meer lezen in Wat ons nag te binne skoot, het Geïllustreerd Oostzaans Woordenboek. Voor € 14,95 is dat te verkrijgen in de boekhandel (ISBN 90.808060.2.1).

Boekenoogen
Dr. G.J. Boekenoogen heeft in zijn “Zaanse Volkstaal” uit 1821 enige achtergronden bij het lied aangegeven, maar echt concreet is hij helaas niet. Het woord Louw zou kunnen verwijzen naar de mannennaam Louw of Laurentius of naar de heilige Sint Laurentius. Maar het woord zou ook kunnen verwijzen naar lauwen. In het Middelnederlands betekent dit grijpen of beetpakken. Helaas is er volgens Boekenoogen geen enkele relatie te vinden tussen de heilige Laurentius en kermissen en is het woord lauwen nooit in Noord-Holland in gebruik geweest. Daarom geeft Boekenoogen de meest simpele verklaring voor het gebruik van het woord louw: men moest gewoon een woord hebben dat op touw rijmt. Overigens is het Zaanse woordenboek van Boekenoogen enige tijd geleden opnieuw in een herdruk verschenen.

37 Kermis Foto Collectie M. Danser-Schaft

Steile wand
Zelf heb ik het “Louw louw”-lied nooit gezongen, maar de kermis heeft in mijn jeugd wel een belangrijke rol gespeeld. Ik ben geboren en opgegroeid op de Prins Hendrikstraat in Zaandam, vlakbij de Burcht, het grote plein waar ieder jaar in september een grote kermis wordt gehouden. De kermis van nu is absoluut niet meer te vergelijken met de kermis van vroeger. Niet alleen de zweefmolen en de rups is verdwenen, maar ook de steile wand en de bokstent, het lunapark en de dikke dame. Het waren tenten waar de voorstellingen zowel voor als in de tent plaatsvonden. De spreekstalmeesters en de artiesten gaven voor de tent een staaltje van hun kunnen weg en zo probeerden zij de bezoekers in de tent te lokken. Iedere avond ging ik dan ook wel even op de kermis kijken, want ook buiten de tenten was er altijd wel wat te beleven. Vooral de bokstent trok altijd mijn belangstelling, terwijl ik mij toch niet echt een gewelddadig persoon voel. Maar de spreekstalmeester van de bokstent had altijd de opdracht om tegenstanders voor zijn boksers en worstelaars te vinden. En iedere avond bood hij de liefhebbers weer roem, glorie en geld als zij de boks- of worstelpartij wisten te winnen. Bij gebrek aan echte waaghalzen waren er ook altijd deelnemers voor een bokspartij de gewoon bij de bokstent hoorden. Als dagelijkse bezoeker wist je dan al snel wie er bij de show hoorden en wie echte tegenstanders waren.

Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.

Schoolfoto’s uit de vijftiger jaren – 6/9/2005

Op onderstaande links staan schoolfoto’s van de Kerkbuurtschool:
1959?
1959

Dit zijn recent geplaatste foto’s, maar op schoolbank.nl vindt u nog veel meer schoolfoto’s van de Kerkbuurtschool die daar door ons zijn neergezet.
Als we namen weten en/of jaartallen worden ze vermeld.
Als ze ontbreken, horen we het graag van u.

Historisch Bekeken (actueel) -29/8/2005

Mokumers, galgenzagers en doppenhokkers

Vroeger hadden de inwoners van iedere stad of dorp wel een bijnaam, vaak gerelateerd aan de werkzaamheden in de streek. Zaandammers worden galgenzagers genoemd, hoogstwaarschijnlijk omdat in vroeger jaren vele houtzaagmolens er hun werk deden. En Amsterdammers zijn en blijven Mokumers, een woord dat afkomstig is van het Jiddische woord Mokum dat plaats of stad betekent. Korte tijd geleden meldde iemand zich bij de Oudheidkamer Oostzaan met de vraag of wij de bijnaam ‘doppenhokker’ als scheldnaam voor Oostzaners kenden. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de meesten van ons er nog nooit van hadden gehoord. Een zoektocht was dan ook het gevolg.

Pelmolens
In de Zaanstreek hebben meer dan honderd pelmolens gestaan. In eerste instantie pelden zij de gerst tot gort en later werd er rijstkorrels van hun doppen ontdaan. Bij dat pellen werden de gerstkorrels langs een blikken plaat met uitsteeksels gehaald, waardoor het buitenste laagje werd verwijderd. Het eerste afpelstel van de gerst, grotendeels doppen, werd in de waaierij uitgewaaid en kwam in het doppenhok terecht. Dit afval, het relmeel, was een minderwaardig veevoer omdat er veel verontreinigingen in zaten. Na de tweede keer pellen ontstond pelmeel, een uitstekend veevoer. En na de derde keer pellen ontstonden twee producten: het ronde of parelgort in korrelvorm en het parelmeel dat ook voor menselijke consumptie geschikt is. De doppenhokken van de pelmolens waren dan ook gevuld met afval dat als veevoer werd gebruikt. En ongetwijfeld zullen die doppenhokken vaak door Oostzaners leeggehaald zijn. Dat zou de bijnaam ‘doppenhokker’ voor Oostzaners goed kunnen verklaren.

0516 Pelmolen De Peereboom in 1850 verbrand

Wintermelkers
De meeste Amsterdammers waren in de achttiende en negentiende eeuw voor hun eten afhankelijk van de tuinders en boeren rondom de stad. In Waterland en Zaanstreek leverden de meeste boeren hun melk in Amsterdam af. De veehouders in Oostzaan hadden daarbij gekozen voor een slimme aanpak: zij waren wintermelkers omdat de prijs van melk in de winter veel hoger was dan in de zomer. De boeren die hun melk vooral in de zomer afleverden, gaven hun koeien vooral vers gras te eten. Voor de Oostzaanse wintermelkers was dat onmogelijk. Zij voedden hun beesten vooral met hooi en met krachtvoer, afval afkomstig van de Zaanse molens: lijnoliekoeken afkomstig van de oliemolens, zemelen afkomstig van de stijfselmakerijen en relmeel, afkomstig uit het doppenhok van de pelmolens.

Informatie
Tot nu hebben we één persoon gevonden die het woord ‘doppenhokker’ kent. Zijn grootvader vertelde dat er vroeger veel gerstafval bij de molens met schuiten werd opgehaald en dat dit later aan de beesten werd gevoerd. Dit gerstafval bevatte veel doppen. Ook kon deze bron melden dat Oostzaners vroeger wel eens voor ‘doppenhokkers’ werden uitgescholden. Maar één bron is ‘geen’ bron. Daarom zijn we op zoek naar mensen uit Amsterdam-Noord, Waterland en de Zaanstreek die ons meer kunnen vertellen over dit scheldwoord. Wij stellen uw bijdrage per post of per e-mail bijzonder op prijs. Zo kunnen we historisch verantwoord schelden. Want scheld- en bijnamen zijn van alle tijd.

Deze tweewekelijkse rubriek wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.