KLATERGOUD (2)
(ingezonden stuk, vervolg van gisteren)
Binnen de kortste tijd was het dorpje op de hoogte van het wonder. De Oostzaenders die het tweetal de deur hadden gewezen, wisten hun boosheid en teleurstelling nauwelijks in te tomen.
Enkele weken later keerden de monniken terug. Op de IJ-dijk klopten ze bij een huisje aan voor onderdak. De bewoners, Thamis Thamisz en zijn vrouw, waren op de hoogte van het “wonder van Lijsbeth”. De reizigers hoefden nauwelijks hun verzoek te doen. Thamis trók ze bijna zijn huisje binnen. Ze mochten de nacht doorbrengen in de bedstee van het echtpaar, dat zelf op stro zou slapen.
De volgende morgen hoopte Thamis dat de monniken bij hun afscheid dezelfde toezegging zouden doen als bij Lijsbethe Pietersdochter. En dat deden ze. Thamis begreep de geestelijken direct. ‘En nou ga ik eerst es pissen! Ik sta op springen! Dan kan dat het tellen straks niet stoppen!’ schreeuwde hij toen de twee mannen weg waren.’Maak de tafel vast maar leeg!’
En handenwrijvend liep hij naar buiten. Even later klaterde zijn water op de grond.
Tót het middaguur blééf het klateren.
Zó ontstond het riviertje de Twiske.
Nu ben ik zelfs even blij dat er geen foto bij zit, want dat aanzicht was niet appetijtelijk
Deze vertelling is gebaseerd op een volksverhaal uit Limburg. Dat is weer een versie van een legendesprookje dat sinds de oudheid voorkomt in Azië, Noord- en Oost-Afrika, Europa en Amerika.
Bron: Ton Dekker, Jurjen van der Kooi en Theo Meder: “Van Aladdin tot Zwaan kleef aan; Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties.” (1997, Uitg. SUN-Nijmegen)