Eten wat de pot schaft
Met de feestdagen eten we kerstkalkoen, haas, kaapse bes, ananas en andere feestgerechten. Daarna kunnen we weer eten wat de pot schaft. Die pot is de afgelopen tijden wel fors veranderd, evenals de manier waarop we ons eten nuttigen. In mijn jeugd aten we, zoals de meeste mensen, tussen de middag altijd warm. Mijn vader werkte nog gewoon in de buurt en kwam tussen de middag altijd op de fiets naar huis. Echt gevarieerd eten kwam er niet op tafel: pap, aardappelen met groente en zelfgemaakte pudding toe. Alleen op zondag. maandag en woensdag stond er vlees op tafel, bijna standaard sudderlappen. En inderdaad gesneden en verdeeld door mijn vader. Het vlees was zijn terrein.
Groente
Vertel mij wat u vanavond eet en ik weet van welke generatie u bent. Als mij de vraag gesteld wordt, dan luidt mijn antwoord meestal: een gebakken sliptong, lamskoteletten of een lekkere biefstuk. Kortom, mijn interesse gaat vooral uit naar het vlees of de vis. Maar veel mensen van een iets oudere generatie hebben het over de bloemkool, spruitjes, snijbonen of sla als hen naar de gerechten op het menu word gevraagd. Vroeger was vlees tenslotte een uitzondering, terwijl het tegenwoordig een uitzondering is als je geen vlees of vis eet. Mijn vader haalde altijd op zaterdagmiddag, als hij uit zijn werk kwam (de vijfdaagse werkweek was nog niet ingevoerd) het vlees bij de slager. En dat vlees werd dan zaterdagavond klaargemaakt: aanbraden in de margarine en dan urenlang sudderen op een laag pitje. Op zondag konden we dan genieten van een klein stukje draadjesvlees. Heerlijk was dat. En op maandag werden de restjes van het vlees genuttigd. Woensdag was, ook bij ons, gehaktdag. Een bal gehakt, of later heel modern en luxueus een slavink, vulden dan onze magen. Een enkele keer aten we op zondag vis: paling of kabeljauw. Die werd dan op zondagochtend vers bij de visboer opgehaald. Dat was noodzakelijk omdat de hedendaagse koelkast nog afwezig was.
040 Keulse potten in museum Grietje Tump
Foto Rob Veenman
Verdwenen
Tegenwoordig zijn er een aantal kwekers die zich richten op ‘vergeten groenten’. Vergeleken met een paar eeuwen geleden zijn er inderdaad vele groenten vergeten of zelfs geheel verdwenen. Maar ook groenten uit mijn jeugd zijn grotendeels uit beeld verdwenen. Voor de goede orde heb ik het kookboek van mijn moeder, het Kookboek van de Amsterdamsche Huishoudschool, samengesteld door mejuffrouw C.J. Wannee en voor de eerste maal uitgegeven in 1910, erop nageslagen. Knolselderij, kievitsbonen, koolrapen, raapstelen, schorseneren en kapucijners heb ik al jarenlang niet meer gegeten. Van de koolrapen en de kapucijners vind ik dat absoluut niet erg. Helaas aten we geregeld kapucijners met uitgebakken spekjes en piccalilly. De spekjes waren nog wel lekker, maar die grote, bruine melige bonen hebben mij nooit kunnen bekoren. En zeker als ze koud waren, kon ik ze nauwelijks door mijn keel krijgen. We mochten pas van tafel als we ons bord hadden leeggegeten en tegen die tijd waren die meelballen vaak heel koud geworden. Schorseneren, de armelui’s asperges, en knolselderij zijn gelukkig erg lekker en in beperkte mate nog te verkrijgen.
Deze tweewekelijkse rubriek is eerder verschenen in het Noord-Amsterdams Nieuwsblad en het Zaans Stadsblad en wordt verzorgd door Rob Veenman van de Oudheidkamer Oostzaan, bereikbaar via r.veenman@vpcconsult.nl en via postbus 558, 1440 AN Purmerend. Tips, verhalen, meldingen over historische activiteiten en dergelijke zijn van harte welkom.